Leef en laat sporen na
uitpuffen - geregeld ontregeld - natte voeten - randgemeentes - bialetti - flierefluiten
12 september 2022
In ruimten rondom, schrijft Perec op twee verschillende wijzes over verhuizen. De eerste manier zie ik als een geidealiseerde versie, een versimpelde versie. Op de tweede manier beschrijft hij het hele karwij; de emoties, de complexe taken, de moeilijkheden, het oponthoud, het gemompel, de gedachtes, het ophalen van de schouders, het dromen, het glimlachen, je staande weten te houden, je verbazen, je ergeren..
--
opnieuw beginnen tussenvoegen uitspreiden wassen zoeken binnengaan uitpuffen
je installeren
wonen
leven
---
Het is de eerste ochtend alleen in het nieuwe huis. Nog geen uur is voorbij gegaan, of ik zet Klara in een sentimentele opwelling al aan. De Vlaamse aankondigingen kalmeren me. Ik stuur N. een berichtje. Help - dit is nog niet mijn thuis! Ik wil het bijna schreeuwen. “Geuren!”, zegt ze. “En sporen nalaten, overal. Niets uitwissen!”. Sommige mensen proberen niets anders dan hun sporen uit te wissen. Mijn migratie tussen twee landen, van stad naar randgemeentes, is: gewenst. Ik heb enkel de muren van mijn appartement geschrobd, de binnenkant van de oven, de trekker over de deuren naar het balkon gehaald, mijn voeten in doeken gewikkeld, over de grond gesleept. In Rotterdam heb ik toen ik wegging overal iets achtergelaten. Overal is er nu iets om op te halen.
Wanneer ik denk aan de sporen die ik achter heb gelaten in Gent, denk ik vooral aan de vrienden, de kleine initiaties die tot verbinding leidden, het dansen. Je kan ook nog kijken naar wat minder voor de hand ligt, hoeveel kartonnen dozen ik tot kleine stukjes scheurde, hoeveel kilo’s plastic er in de blauwe zakken opgehoopt zat. Beetje bij beetje raap ik bijeen wat ook in mij is achtergebleven. Weggaan uit België heeft ergens een gat geslagen. De tussenfase tussen de landen beleef ik nomadisch. Zo eindig ik in Gent zoals ik ook begonnen ben, met een paar boeken, een goed gevulde rugzak en een boel nieuwe vrienden, een lief en een ander huis als uitvalsbasis - een goede dosis energie en geen drang om ergens anders te zijn, behalve in Gent.
In Gent heb ik een bestaan uitgewist, in Nederland nog niets heropgebouwd. Mijn studeerkamer is een berg dozen en tassen, de kamer ernaast, enkel een matras. In een brief naar J. schreef ik van de zomer, “Ik denk dat ik het fijn vind om me te omgeven in maatschappijen die geregeld ontregeld zijn; gedesorganiseerd. Maar wel op een manier dat het werkt”. Ik had het over het verschil tussen Marseille en Parijs. Een dag later werd daar in het Zuidelijkste puntje van Frankrijk waar ik ooit ben geweest, waar ik met meer lof dan Parijs over sprak, mijn telefoon uit mijn handen gegrist. Het is een stad waar alles lukraak door elkaar heen geslingerd lijkt, het station boven op een heuvel, waar je m’en fou leeft, het is een plek waar ik me onveilig voelde en dan toch, ergens, rustig.
Ik woon nu in een randgemeente. Een plaats die grenst aan een grote stad, maar het dus nét niet is. Op een half uurtje fietsen na. De fietstocht biedt een kleine barricade - hier komt een ander iets minder snel, hier blijf ik ietsje meer, ietsjes langer, beleef ik een vrijwillige gedwongen rust. Rotterdam is vermoeiend. Het centrum trekt aan me, de mensen die ik tegenkom, alles wat ik herken - hier heb ik het gevoel alsof ik overal iets mee moet. In Gent leek het wat behapbaarder, toch. Dat is het voordeel van ergens leven in tijdelijkheid - je hoeft misschien ook minder. Je leert flierefluiten.
Nu: leren hier mijn wereld kleiner te maken, het experiment van centrum - randgemeente - land aan te gaan. Kaarten zijn neppe dingen, vertelt Tilda Swinton me in Cycling the Frame. Ik heroriënteer me, probeer de pendulum weer in ritmische slagen te krijgen. Nu: ook hier leren flierefluiten. Nu: ook pragmatisch zijn. Nog altijd in tegenstellingen blijven leven.
Dan, vliegerend en taxerend op een waddeneiland voor een week, twee dagen in Vlaardingen en afgelopen weekend weer in Gent: we staan onder de schaapstal. N. kraakt codes van piano’s op het grote plein, trekt zichzelf over haar buik liggend onder de vleugel door. In Brussel koop ik nieuwe koffie voor mijn Bialetti, de ferrari onder de perculators. J. trekt me mee naar een dansvoorstelling. Eenmaal terug in Nederland wordt ook weer in Amsterdam een ander hoofdstuk afgesloten, een klein gat geslagen. Ik heb mezelf een beetje voorbijgeleefd.
Ik denk aan een ander moment van wederopbouw, toen we allen in een zwart gat vielen na de Gentse feesten. Wegen vielen open, wegblokkades werden in de vroege ochtend weggesleept en wij, de dag nog onze nacht, werden wakker, elk langs onze eigen baan. We plooiden onszelf dubbel tussen de voegen die al 10 dagen naar bier stonken, nog zouden blijven stinken. We vluchtten weg. Elk in onze eigen putten, in kasseien, in de trambanen, in onze kamers die plots zo kil en koud leken. Zonder alle mensen, zonder de energie die onuitputtelijk leek. Toen ik thuis kwam druppelde mijn douche nog na. Ik zat op mijn matras en voelde hoe het onder me vandaan getrokken werd.
We heroriënteerden ons. Ik las een stukje van Lyn Berger, in de correspondent, en stuurde het door.
Je kunt de mens zien als een open loop system. Net als een waterkraan: een kraan heeft een ander systeem – meestal een mens – nodig om open of dicht te gaan. Precies zo heeft ons lichaam andere lichamen nodig om te kunnen functioneren – andere lichamen die onze open loop aanvullen.
We vonden het systeem weer ietsje anders uit. We draaiden onze kranen weer goed dicht, zetten ze open wanneer we konden, soms alleen, soms met anderen. Vanochtend luisterde ik afwachtend naar het geruis van mijn Bialetti, met natte voeten. Op mijn keukenvloer ligt nu een handdoek gespreid. Ergens zit er, vooralsnog, een lek in mijn afvoer.