ontstaan tussen talen - het vinden van geleidelijkheid - plooien - orenmensen aankijken - 23 - de warmte in wo(o)rden - herkenbare onrust een plek geven
Ik wil mager kunnen praten met de taal, of juist aangedikt. Het liefst aangekoekt, mijn mond voorbij. Een ander mens, een lichaamshand tot pen bekeerd, een Orenmens.
De afgelopen weken zijn gekenmerkt door flarden poezië. Ze vonden me op de fiets, tijdens de les, op het toilet. De woorden prevelen of aflezen tijdens het plassen, scheef voor je op de deur geplakt; het is een fijne vorm van zijn. Sommige zinnen die ronddoolden waren zelfgeschreven, anderen stamden voornamelijk uit de nummers van de Kift; een punk?fanfare? achtige band, die bekend staat om hun intertekstualiteit en de afgelopen weken als mijn draagvlak dienst heeft gedaan.
“Hoe graag had ik niet ooit een echt mens aangekeken” - begint het nummer, van het album Vlaskoorts; genaamd “Orenmens”.
Veel nieuwe mensen heb ik aangekeken. Veel nieuwe gezichten gezien, de randjes van nieuwe oren in andere kaders afgetast. Toch voelde het enigzins allemaal herkenbaar. De weg van Nederland naar België is klein, de verandering groot, en toch nihil. De taal uit zich in mooie verbasteringen, werkwoorden die handelingen aanduiden op een zachtere manier. Het plooien van een fiets, in plaats van hem vouwen. Ik houd van plooifietsen.
“Een uitwisseling naar België- poeh wat ver” zei een jongen spottend buiten, na sluitingstijd bij het stamcafé gisteravond. Ik moest lachen. Soms is ver zijn niet per se zo anders, heb ik gemerkt. Soms kunnen de kleine veranderingen, zelfs in een kader dat eerder een comfort leek, veel meer met je doen dan een cultuurshock. Ik kom voor de nuances die mijn leven kleuren, die zich hier uitten in kleine verschillen tussen taal en andere kijken op de wereld laten ontstaan.
Wat ik het meest met me meedroeg de afgelopen weken was het refrein van Orenmens. Wie praat zo mager met de taal als ik? Gisteren kwam ik de zin tegen, per toeval, in een gedicht van Jan Arends dat ongetwijfeld de oorsprong was en zijn weg heeft gevonden naar het nummer van de Kift. Je kan er langslopen, blijkbaar staat het ergens op een muur in Leiden. Ik zal het vinden - en het nummer afspelen, zoals menig mens vast al eens eerder heeft gedaan. Ik kijk er naar uit - misschien doen we het wel samen.
Naamloos (1974)
Ik schrijf gedichten
Ik
schrijf gedichten
als dunne bomen.
Wie
kan zo mager
praten met de taal
als ik?
Misschien is mijn vader
gierig geweest
met het zaad.
Ik heb
hem nooit
gekend,
die man.
Ik heb
nooit
een echt woord gehoord
of het deed pijn.
Om pijn
te schrijven
heb je
weinig woorden
nodig.
Ik woon nu bijna een maand in Gent. In de tussentijd heb ik twee weken gebivakkeerd in verscheidene huizen, door een quarantaine van mijn kersverse huisgenoten. Twee weken zonder eigene plek, als een nomade met een rugzakje werkt ontregelend, maar ik zou me geen ander begin kunnen voorstellen. Persoonlijker - menselijker. Is het überhaupt een begin of meer een voortbouwing op dat wat er al eerder was? Ook ben ik 23! geworden en heeft mijn bureau al alle hoeken van de kamer gezien, tot op de plek waar hij nu staat, tegen de rechterwand. Naast het daglicht. Daar, eindelijk, heb ik de ruimte gevonden om de woorden te vertalen naar de tekst die nu voor je staat.
Ik meende altijd dat ik voor schrijven een bepaalde rust nodig had. Nu begrijp ik dat het juist de onrust is waarin ik in het schrijven een uitlaatklep kan vinden. Daar ben ik bij lange na niet de enige in. Het zijn voornamelijk de vrouwelijke schrijvers, die me voortduwen en door laten schrijven op dit moment. In hun woorden voel ik de warmte. Ik lees een essay van Helene Cixous op dit moment, genaamd; Tussen talen ontstaan (ha - over intertekstualiteit gesproken). Ik moest ook denken aan dit stukje van Virginia Woolf;
“Ik wil dat je je een meisje voorstelt met een pen in haar hand, die ze gedurende minuten, en zelfs uren, nooit in de inktpot doopt. Het beeld dat me te binnen schiet wanneer ik aan dit meisje denk, is dat van een visser die in dromen verdiept aan de rand van een diep meer ligt, zijn vislijn over het water. Ze liet haar verbeelding de vrije vaart rond elke rots en spleet van de wereld die verborgen ligt in de dieptes van ons onderbewuste. Toen volgde een ervaring die vaker voorkomt bij vrouwelijke dan bij mannelijke auteurs. De vislijn verdween tussen de vingers van het meisje. Haar verbeelding was op de vlucht geslagen. Zij had de plassen opgezocht, de dieptes, de donkerste plaatsen waar de grootste vissen sluimeren. En toen was er een klap. Een explosie. Er was schuim en verwarring. De verbeelding had zich te pletter geslagen tegen iets hards. Het meisje ontwaakte uit haar droom.
(uit: Virginia Woolf, ‘Professions for Women’, in: Collected Essays)
De onrust is me niet vreemd. Ik voel me vaak overprikkeld, wil het soms wel uitschreeuwen of van me af rennen. Ik vraag me af waar die onrust door komt, maar misschien dat ik het antwoord al weet. De onrust komt voort uit ongeduldig-heid, denk ik. Ook Gent doe ik niet geleidelijk aan. Ik kan niet in het geleidelijke zitten, niet in de basispasjes, niet in de opbouw ergens naartoe. Tijdens het opwarmen van mijn soep, laat ik hem aanbranden in plaats van te blijven roeren. Ook het begrip nieuwsbrief vertelt je; er zijn meerdere edities. Pas in het bestaan van de opbouw, de edities die op elkaar volgen zal er een nieuwsbrief ontstaan. Anders is het enkel een brief. Dit vergeet ik soms. Ik denk aan het einde, het geheel voor ik goed en wel begonnen ben. Misschien is dat de reden dat mijn projecten en ideeën nooit ergens geraken, in mijn hoofd heb ik ze immers al afgerond.
Waar is dan toch die geleidelijk-heid in het leven te vinden?
Wellicht is het; gaan zitten in dat wat weliswaar langzaam, maar zeker zal gaan gebeuren. Kunnen vertrouwen op die opeenvolging, van het een op het andere, van de ontmoeting tot een vriendschap, van beweging tot een dans, van een woord tot een zin. Van associatie naar een gedachte, naar een gemaakte keuze. Het uitspreken van gedachten tot een gedicht. Van het douchen tot het schrijven. Hoe het schrijven je ruimte biedt. Niet één uitkomst, maar een gevolg uit meerdere stappen.
Over het douchen gesproken, vanochtend onder de douche, zong ik. De douchebeurt duurde 3 minuten en de woorden leidden tot dit gedicht. Hiermee laat ik je ook achter, op deze dinsdagavond. Ik stap zo op de fiets naar een literatuurpanel in het lokale theater. Mensen horen praten over boeken, is bijna net zo fijn als poëtisch kunnen plassen.
Tot sprekens.
Salut,
Naomi
Poreus leven (15 februari 2022)
je noemt me
vruchtbaar
ik verlies mijn -heid
in vruchtbaar zijn
vruchtbaar
vind het in de aarde die ik door mijn vingers laat vallen
in rotte eieren
de koffieprut die over mijn slaapkamer vloer uitgesmeerd is
in de schilfers van een versgeslepen potlood
blauw
uit mijn kindertijd
enkel wanneer ik van je afdraai
mezelf uitzet
in de illusie leef zonder -heid
ligt kwetsbaar zijn
kwetsbaar
scherp op de oppervlakte
zoals het potje wat ik op het kruispunt liet vallen
ik leg mijn mouw onder de kraan
water druppelt langs de kuiltjes van mijn huid de aangekoekte soeppan in
ik ben op zoek naar mijn -heid
mijn waterdicht zijn
mijn waterdichtheid